Oké, ik beken

Ze zeggen dat afwijkend gedrag bij pubers heel normaal is. Toch heb ik als puber dingen gedaan waarbij ik mezelf nog steeds niet kan voorstellen waarom ik het deed. Waterpoloën is een van die dingen. Een watersport waar meer fysiek contact is dan balcontact. En met fysiek contact doel ik op duwen, trekken, knijpen en krabben, meestal onder het wateroppervlak zodat de scheidsrechter het niet zag.

Toch voelde ik me als een vis in het water als kind. Al tijdens schoolzwemmen werd ik gescout door een zwemcoach, hij vroeg of ik op wedstrijdzwemmen wilde. Het doel: zo snel mogelijk 100 meter zwemmen. De praktijk: zo’n 10 jaar op rij, meerdere dagen per week om 5:00 uur je bed uit om om 6:00 uur het zwembad in te duiken. Daarna naar school, weer naar huis, snel eten en even later weer het water in voor de tweede training van de dag. De weekenden reisden we stad en land af. Jarenlang vertoefden we bijna elk weekend in een snikheet zwembad. Daar trok ik wat baantjes om aan het eind van de dag weer huiswaarts te gaan. Vaak met een medaille om de nek.

Dat ik mijn kast tijdens het wedstrijdzwemmen had gevuld met de nodige prijzen, maakte mij een aanwinst voor het waterpoloteam. Zodra het fluitsignaal klonk en de scheidsrechter de bal in het water gooide, zwom ik er als een bezetene op af. Het bemachtigen van die wedstrijdbal was voor mij een makkie. Zorgen dat mijn teamgenoten vervolgens die bal kregen, was een ander geval. Ik heb namelijk geen balgevoel. Het waterpolo-avontuur was dan ook van zeer korte duur.


Als ik het experiment van Victor Mids mag geloven, had ik best een succesvolle waterpolospeler kunnen worden. Tenminste, als ik flink was aangemoedigd door een groep cheerleaders. Over dat experiment gesproken: de proefpersoon gooit 10 keer op een basketbalnet en mist 10 keer. Na positieve beïnvloeding scoort de proefpersoon meerdere keren.

Toch vind ik het niet zo erg dat de cheerleaders niet aan de rand van het zwembad stonden om mij aan te moedigen. Waterpolo bleek sowieso niets voor mij. Omdat ik niet houd van duwen, trekken, knijpen en krabben maar nog belangrijker: heb jij weleens een waterpolospeelster gezien bij wie een waterpolocap de boel flatteert?

Waarom beken ik dat ik een blauwe maandag waterpolode? Ik doe alles voor een brug. Met positieve beïnvloeding kan je namelijk scoren met ballen én je kan scoren met woorden. Dat is niet zomaar uit de lucht gegrepen. Waar Victor Mids liet zien hoe je met een positieve stimulans punten scoort tijdens een potje basketbal, toonde neurowetenschapper Andrew Newberg dit aan met woorden. Het gebruik van positieve woorden activeert namelijk de motivatiecentra van onze hersenen. Met andere woorden: mik jij op het breindeel waar mensen gemotiveerd worden om actie te ondernemen, dan ga jij er met de winst vandoor. Zeker als je een copywriter of marketeer bent die een groep met cheerleaders heeft die bestaat uit:

  • een optimist die verwoordt wat wél mogelijk is.
  • een positivo die het glas halfvol schenkt met positieve woorden en ontkennende woorden zoveel mogelijk links laat liggen.
  • een B1-schrijver die weet hoe je een makkelijk leesbare tekst schrijft.
  • een woordgoochelaar die de magie van het woord ‘maar’ benut.  

Is jouw team compleet? Dan verlaagt de weerstand van de lezer, wordt het brein gemotiveerd en neemt jouw scoringskans toe. Wil je hier nog meer over weten? Check mijn e-learning 7 magische woorden, hier speelt positieve beïnvloeding van de lezers van jouw teksten de hoofdrol.